Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

klasse

betekenis & definitie

('klassə) v. (-n; klasje) [Lat. classis]

I. Eig. groep van bijeenhorende personen of zaken
1. als afdeling van een grotere vereniging nl.
a. groep van leerlingen van eenzelfde leerjaar, die gezamenlijk onderwijs ontvangen : in de hoogste zitten ; een moeten overdoen.
b. groep van militairen in eenzelfde jaar onder de wapens gekomen, lichting : wij zijn van de van 17.
c. Eert. militair strafbatal jon, straf depot voor soldaten : de klas(se) (van discipline) heet thans depot van discipline.
d. een der hoofdafdelingen van het dieren- of plantenrijk, die samen een hoofdstam vormen : een is onderverdeeld in orden, families, geslachten en soorten.
e. een der hoofdafdelingen van een instituut of akademie voor wetenschappen of kunsten : de der Schone Kunsten,
f. Prot. onderafdeling van een provincie der Nederlandse Hervormde Kerk : de is weer verdeeld in ringen. Ook : classis.
g. Taalk. een der hoofdafdelingen der sterke werkwoorden.
2. groep van bijeenhorende personen of zaken, die ten opzichte van andere groepen, in een zekere rangorde is geplaatst nl.
a. groep van een bepaalde maatschappelijke stand : de bevoorrechte, fatsoenlijke, hogere -n; de arbeidende, lagere, werkende -; de volksklasse.
b. groep van een bepaalde rang : kontroleur eerste -; kampioen der tweede -.
c. groep van een bepaalde soort, kwaliteit: rijwiel, tabak eerste -; dat is eerste -, uitstekend.
d. afdeling van een station, spoorwagen, boot: wachtkamer, kaartje, coupé eerste -; eerste rijden, reizen.
e. afdeling bij openbare instellingen : een begrafenis, graf, huwelijk eerste -.
f. afdeling van een ridderorde : de orde omvat drie -n nl. grootkruisen, kommandeurs en ridders.

II. Metn. [van I 1 a]

1. school-, leerjaar : van de ene naar de andere bevorderen.
2. klasselokaal : de leraar is in de klas(se).