('kittələn) (kittelde, heeft gekitteld) [wsch. klnb.]
1. met de vingertoppen, een strootje of Iets anders zacht over de huid glijden en daardoor onwillekeurig doen lachen : iemand onder de kin -.
2. strelen : dat kittelt zijn eigenliefde, zijn oren; zich met de hoop van..., zich iets voorspiegelen.
3. prikkelen : peper kittelt op de tong.