v. (-en; -tje) koorn. korrell
I. Eig.
1. Algm. binnenste gedeelte van een vrucht.
2. Inz.
a. zaadkorrel, pit : de -en van een appel, een peer.
b. binnenste steen : de van een abrikoos.
c. zacht, eetbaar binnenste van een noot, amandel enz.
d. mikroskopisch klein rondachtig lichaampje in een levende → cel; de van een → amœbe, een → zenuwcel.
II. Metf.
1. merg, hart van hout.
2. kop, helderste gedeelte van een → komeet.
3. binnenste der aarde.
4. wezenlijke: lot devan een zaak doordringen.
5. beste gedeelte : de der burgerij.
6. beginsel, kiem: daar ligt een van waarheid in.
7. hoofdbeginselen : de der scheikunde.