('ker) v. (-sen) [kerkmis, dag van de verjaringsmis der kerkwijding]
1. Eig. jaarlijks volksfeest met vermakelijkheden op de markt: de inluiden; (gaan) houden; voorjaars-, najaars-, Gez. buitenom is het -, gezegde wanneer men iemand niet wil doorlaten ; een is een geseling waard, mag door een ongemak of ongesteldheid gevolgd worden; het is niet alle dagen feest; in de hel, regen en zonneschijn tegelijkertijd, Syn. kippetjeskermis; van een koude, slechte thuiskomen, ergens slecht afkomen. →: Vlaamse kermis.
2. Metn. kermisplein ; de eens over wandelen.