Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

karakter

betekenis & definitie

o. (-s) [Gr. charakter < charassein, insnijden]

I. Eig.
1. Algm. Eert. ingegrift of op een andere wijze aangebracht merkteken.
2. Inz. letter(teken): Arabische -s; nieuwe -s laten komen voor de drukkerij.

II. Metf. kenmerk nl.

1. bij planten of dieren, onderscheidend kenmerk van een soort, een geslacht enz: het van een voorwerp uit het rijk der natuur.
2. bij mensen
a. Algm. geheel van hoedanigheden welke iemands eigenaardigheid of zelfstandigheid bepalen: iemands bestuderen; iets grilligs in zijn hebben; een vast, zwak, heftig -; een gesloten, openhartig -; iemand bezit, heeft, vertoont, is van een zeker -; iemand is zus of zo van -; dat is zo zijn hij was van een aantrekkelijk -; iets ligt, is in iemands -; aanleg is nog geen -; is het resultaat van vorming of misvorming; iets is van zijn -, vloeit eruit voort; zwakheid van -, gebrek aan zedelijke zelfstandigheid.

Syn. ➝ aard.

b. Inz.
a. krachtig ontwikkeld, sterk uitkomend karakter: bezitten, vertonen; een man, volk van -.
b. nobele gemoedsaard, edele inborst: om zijn algemeen geprezen,
c. zedelijke waardigheid: geen hebben; zijn bezoedelen.
3. bij zaken
a. eigen aard, kenmerkend wezen, typisch voorkomen of uiterlijk: die streek heeft een bepaald -; dat huis treft door zijn Vlaams -; dat gebouw heeft - of er zit in; (de stemming op) de petroileummarkt had een flauw -; een blijvend, tijdelijk, voorlopig aan iets geven; een bepaald dragen; zonder zijn, niets eigenaardigs, oorspronkelijks hebben,
b. Algm. aard, natuur, wezen: die epidemie heeft een goedaardig -.

III. Metn.

1. a. Algm. persoon met een bepaald karakter: Henk is een vreemd -.
b. Inz. persoon met een krachtig, sterk sprekend karakter: Piet is een -.
2. met een bepaald karakter bedeelde persoon, figuur in een toneelstuk enz.: optreden in het van Lucifer; een goed uitbeelden.
3. karakterbeschrijving, -schets: historische -s.

< >