(ka'lot) v. (–ten; –je) [Fr. < Mlat. calautica]
I. Eig. mutsje nl.
1. mutsje, kapje door oude, min of meer kaalhoofdige manspersonen gedragen.
2. plat mutsje zonder klep, door priesters gedragen.
II. Metn. [van I 2] scheldnaam voor de geestelijkheid. →: à bas la calotte.
III. Metf. deksel boven de onrust van een uurwerk.