I o. (-en ;-je,lootje)
I. Eig.
1. Algm. van een nummer voorzien papiertje enz., dat uit andere gelijksoortige getrokken wordt, om een zaak of persoon aan te wijzen enz. : bij, door het bepalen; het bepaalt, beslist, wijst aan; het werpen, trekken; het valt op iemand; het is geworpen, de zaak is beslist: het valt altijd op Jonas, het ongeluk treft altijd dezelfde. → godsoordeel.
2. Inz. (vklw. ook : -je) lot als aandeel in een loterij, loterijbriefje : morgen heeft de trekking der -en plaats; een komt uit; het hoogste (uit de loterij), dat de hoogste prijs toekent of de belangrijkste zaak, het toppunt.
II. Metn.
1. het loten, loting : het gebruiken om iets uit te maken.
2. datgene wat bij het lot (II 1) beslist nl.
a. toeval, kans : door het-beslist.
b. fortuin : zij voelde bitterheid tegen het -; het is blind, onzeker; het is iemand (on)gunstig; iets aan het overlaten ; een speling van het -; het der wapenen, van de oorlog beproeven.
c. noodlot : wij moeten scheiden. het is des -s bestel; het grimmige, harde, strenge -; het spint voor ieder de draden des levens, bepaalt eenieders levensloop.
3. [datgene wat het lot (II 1) beslist] levensomstandigheden, toestand, wedervaren : vol deernis met zijn -; iemands beslissen, verbeteren; het gewone van een werkman; een gelukkig (onaangenaam, treurig -; in iemands delen; iemand aan zijn overlaten; (on)tevreden zijn met zijn -.
4. Eert. (door het lot vastgestelde ?) belasting : weigeren. → schot.
5. [het lot wordt getrokken uit een aantal gelijksoortige dingen, vandaar :] hoeveelheid : dit (hoenders) behaalde de eerste prijs.
II. o. (-en; -je) [bijvorm van loot]
1. loot : -en van een wilg; schieten. Syn. → kiem.
2. Uitbr. teengewas : te koop. uitmuntend gewassen -.