Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kabel

betekenis & definitie

('ka:bəl) m. (-s;-tje) [Fr. < Mlat. capulum, touw]

1. Algm. dik touw : een afhakken.
2. Inz.
a. kabel waarmede het anker wordt uitgeworpen en ingehaald : de vastleggen.

Gez. de is onklaar, er is een hindernis, een bemoeilijking : de kappen, uit nood, om hem van het anker los te maken; de kleden, bekleden; de vieren, toegeven. →: kink. Syn. koord, lijn, reep, touw.

b. kabel van staaldraad : de -s van een hangende brug, van een →: lift. →: streng.
c. metalen kabel als elektrische geleiding : een ondergrondse, onderzeese -; een omsponnen een transatlantische -, om te telegraferen tussen Europa en Amerika.