(jus’ti:si) v. [Fr. < Lat. justitia]
I. Eig. Veroud.
1. gerechtigheid, rechtvaardigheid : recht ende doen geschieden.
2. recht: begeren.
II. Metn. [van I 2]
1. rechtsbedeling : hof, kamer, raad van -.
2. rechtsvordering : de weg van -.
3. rechtspraak : goede en goedkope -.
4. rechterlijke macht : het is in handen der gegeven; de doet onderzoek.
5. tenuitvoerlegging, executie van een vonnis : doen.
6. rechtswezen : minister van Justitie. → paleis.