o. (-ken; -je) [Lat. jugum < jungere, verbinden]
I. Eig. houten trektuig, dat om de nek van trekdieren wordt gedaan : ossen in het spannen.
II. Metn.
1. span, koppel voor het juk bestemde trekdieren : een ossen.
2. [zoveel als één juk ossen in een dag kan beploegen] landmaat : zes -ken lands.
III. Metf.
1. kraagvormig schouderblad met armen, om emmers enz. aan te dragen : het melkmeisje met haar breed - en slingerende emmers.
2. dwarsijzer van een → balans.
3. steunsel bestaande uit twee opstaande stijlen over de koppen door een ligger verbonden : een ruwhouten tafel op -ken.
4. horizontale balk rustende op vertikale balken : -ken tot dracht van een brug.
5. Stoomw. ijzer om de beweging van een deel op een ander over te brengen : het van de drijfstang. Syn. traverse.
6. twee staande speren, door een dwarsspeer van boven verbonden, waaronder de overwonnelingen tot vernedering moesten doorgaan : de Romeinen werden 321 v. K. in de Caudijnse Passen ingesloten en moesten, om eruit te komen, onder het (Caudijnse) doorgaan; onder het Caudijnse doorgaan, zijn leven kopen met schande.
7. dienstbaarheid: het Spaanse -; onder het brengen; zijn nek onder het buigen; het afwerpen, afschudden; zijn breken, verbreken; iemands verbrijzelen; mijn is zacht en mijn last is licht, de onderwerping aan Jezus’ geboden.