(dzjoul)
1. Eig. (James) Engels natuurkundige, ° 1818, ✝ 1889 ; bepaalde voor het eerst proefondervindelijk het warmte-ekwivalent en vond de Wet van Joule : de in de tijdseenheid in een geleider opgewekte warmtehoeveelheid is evenredig met de weerstand, de tijd en met het kwadraat der stroomsterkte.
2. joule m. (-s) Metn. eenheid van elektrische arbeid nl. zoveel arbeidsvermogen of warmte als door een stroom van 1 ampère in een draad met een weerstand van 1 ohm per sekonde wordt opgewekt.