(zja'ket)v.en o. (-ten,-s) [Fr. vklw. van Jacques, Jakob, bijnaam van de Franse boer]
I. Eig. kort jasje nl.
1. Eert. korte boerenjas.
2. pandjesjas met weggesneden schoten. Ook : cutaway.
3. kort taillemanteltje voor dames.
4. kort jongensjasje van een lumberpak.
II. Metn. soort van triktrakspel. III. Metf. papieren omslag voor een gebonden boek om het aantrekkelijk te maken.