('in) (sprong in, heeft en is ingesprongen)
1. erin springen: een sloot -.
2. springend binnenkomen: de tuin -.
3. als plaatsvervanger optreden: voor iemand -.
4. springend breken: een ruit -.
5. achter de rooilijn staan: dit huis springt in.
6. op enige afstand van de kant beginnen: de perste regel van een nieuwe paragraaf moet -.