(in'sekt) o. (-en; -je) [Fr. < Lat. (animal) insectum, ingesneden (dier)] ongewerveld dier bestaande uit drie duidelijk afgescheiden gedeelten : volkomen - of imago ; nuttige, schadelijke -en.
Enc. De Insekten (Insecta) vormen de eerste klasse der Geleedpotige Dieren. Hun lichaam is gescheiden in drie afdelingen: kop, borststuk en achterlijf. De kop draagt enkelvoudige, Of samengestelde (facetten) ogen, twee sprieten en de monddelen bestaande uit een bovenlip, een paar bovenkaken, een paar van tasters voorziene onderkaken en een met twee tasters gewapende onderlip. Het borststuk bestaat uit drie delen : voorborststuk, middelborststuk met de voorvleugels, achterborststuk met de achtervleugels. De drie delen van het borststuk hebben elk een paar poten.
De ademhaling geschiedt door luchtopeningen (stigmata), soms over geheel het lichaam verspreid. De insekten leven in de lucht en op het land, minder in het water, en planten zich voort door eieren. De meeste doorlopen een gedaanteverwisseling (ei, pop, larve, imago). Het aantal soorten wordt op meer dan 600.000 geschat.