Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

I. AARDRIJKSKUNDIG

betekenis & definitie

1. Oppervlakte. 10.077.000 km2.

2. Bodemgesteldheid. In het midden: de Alpen (met de Mont Blanc 4807 m, de hoogste top van het werelddeel), waarmede de gebergten van het Pyrenees, het Italisch en het Balkanschiereiland samenhangen; ten noorden van de Alpen: laagvlakten, behalve het westen en het noorden van Groot-Brittannië, IJsland en Skandinavië, dat bergland is.
3. Klimaat. Gematigd in de landen langs de Atlantische Oceaan; vastelandsklimaat in het oosten; zachte winters en hete zomers in de streken om de Middellandse Zee.
4. Plantenrijk. In de Atlantische zone: overblijfselen van het oorspronkelijke woud (beuk, eik, den), weiden en veel bouwland; in het oosten: groot woud in het noorden, steppe en bouwland (Zwarte Aarde) in het zuiden; in de Middellandse-Zeestreken: vermenging van palm- en pijnbomen, olijfbomen, magere weiden, bouwland.
5. Dierenrijk. De wilde dieren zijn grotendeels; uitgeroeid.
6. Bevolking. 495.000.000 inw. (1/4 der mensheid, 49 per km2). Germanen in het midden en het noordwesten, Slaven in het oosten, Romanen in het zuidwesten.
7. Middelen van bestaan. Landbouw, veeteelt, visserij en handel overal; mijnbouw en nijverheid vooral in en langs de randen der bergstreken.
8. Godsdiensten. De Germanen zijn hoofdzakelijk protestanten, behalve de zuidelijke; de Slaven Grieks-orthodoxen; de Romanen katolieken.
9. Staatkundig. De meeste landen zijn republieken. Koninkrijken heeft men nog in het noordwesten nl.: Groot-Brittannië, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Nederland, België en verder in Griekenland.

II. GESCHIEDKUNDIG ➝ geschiedenis, algemene.