Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Huygens

betekenis & definitie

('huigəns)

1. (Constantijn) Nederlands dichter, ° 4 sept. 1596 te 's-Gravenhage uit een Antwerpse moeder en een Brabantse vader, studeerde in de rechten te Leiden; ging 1618 met de Engelse gezant naar Londen en bezocht nog viermaal in de eerstvolgende jaren Engeland, als lid van gezantschappen; reisde 1619 naar Venetië en kreeg 1625 een vaste werkkring als sekretaris van de stadhouders. Frederik Hendrik, Willem II en Willem III; hij was ook lid van de Muiderkring en Huygens( Const.) bracht zijn latere jaren in rust door op het buiten Hofwijck bij Voorburg, waar het huis bewaard is gebleven en thans als Huygens-museum is ingericht, ✝ 28 maart 1687 te ’s-Gravenhage. Zijn eerste werken Voorhout (1621), waarin hij de Haagse wandelplaats en het Haagse leven in de vier seizoenen schildert; Costelick Mal (1622) d. i. kostelijke dwaasheid, waarin hij de modedwaasheden hekelt, en Ooghentroost (1647), waarin hij een blinde vriendin troost door de geestelijke blindheid in alle rangen en standen aan de kaak te stellen, vertonen reeds de karakteristieke trekken van zijn kunst. Huygens is een vernuftige, degelijke, godsdienstige Hollander die veel zin heeft voor de werkelijkheid en overal lering uit trekt, maar toch ook geestig kan zijn wanneer hij schipper of boer, visser of modepop sprekend opvoert. Hij spreekt ook veel over zichzelf o. a. in de drie volgende biografische werken. Dagwerck (1639) is een tekening van zijn leven met Susanna van Baerle, zijn „sterre”; Hofwijck (1654) een schildering van zijn leven op zijn buiten, en Gluyswerck (1680) een beschrijving van zijn oude dag in Den Haag. Men heeft Huygens dan ook terecht „de oprechtste onzer autobiografen” genoemd. In Zeestraet (1666), thans de Oude Scheveningse Weg, voor de aanleg waarvan Huygens ijverde, schetst hij het vissersvolk en de vreemdelingen die naar het strand trekken. Zijn talrijke Sneldichten bevatten spreuken, anekdoten enz. Hij schreef ook een realistische klucht Trijntje Cornelis (1653). In 1658 verscheen de eerste druk van zijn verzamelde werken onder de titel Korenbloemen.
2. (Christiaan) Nederlands wis-, natuur- en sterrenkundige, ° 14 april 1629 te 's-Gravenhage, zoon van (1), reisde en studeerde in verschillende landen, ✝ 8 juni 1695 te 's-Gravenhage. Hij stelde de golfteorie van het licht op, vond het slingeruurwerk uit, ontdekte een der wachters en de ring van Saturnus en schreef het eerste wetenschappelijke werk over de kansrekening.

< >