Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Hollander

betekenis & definitie

1. Eig. m.

1. (-s; -tje) inwoner, man afkomstig van Holland: de kalme -; de vliegende -, volgens de legende een spookschip in de wateren beoosten de Kaap de Goede Hoop, waarvan de bemanning wegens haar goddeloos leven tot straf veroordeeld was eeuwig op zee rond te dwalen, of de kapitein er van of een opera van Wagner over die sage of jongenskarretje dat met een hefboom voortbewogen wordt.
2. Uitbr. (Noord-) Nederlander.

II. hollander Metn.

1. m. [uit Holland afkomstige] maal-, roerbak waarin bij de papierbereiding, de lompen worden fijngemaakt.
2. v. O. I. hollandse sigaar.

Enc. De Hollander is tuk op vrijheid en wil, eigenmachtig, zeggen en schrijven wat hem goeddunkt. Hij duldt geen heerschappij van buiten, en ook niet te veel van binnen. Over vliegers en geniale leiders worden gewoonlijk belasterd en onbarmhartig neergehaald. Van huis uit ordelijk, kan hij niet lijden dat allerlei voorschriften zijn persoonlijke keus van een speciaal soort eigendunkelijke orde komt dwarsbomen. Dat kan de indruk maken van een gebrek aan tucht dat, zonder Romaans te worden, omdat met geduld en takt veel van hem te verkrijgen is, de Hollander niettemin ongunstig van de Duitser onderscheidt.

Verder is hij koppig, hardnekkig en eigenzinnig, en geeft er desnoods de waarheid en het recht voor prijs. Overigens stelt een gezond verstand hem in staat tot juist en onbevangen oordeel. Dat oordeel is echter een koopmansoordeel, d. w. z. ietwat nuchter en positief. In de wetenschap staat hij tamelijk hoog, vooral in technische vakken. Filozofische aanleg is echter een hoge zeldzaamheid. De Hollander ziet heel scherp het nabije maar slechts vaag wat verderaf ligt; hij ziet en beseft best het geldelijke voordeel en 't overige laag-bij-de-grondse, maar zijn geestesogen dragen niet zo makkelijk omhoog, tot onbaatzuchtigheid en idealen.

Verbeelding is een gezocht kleinood, evenals oorspronkelijkheid en scheppingskracht. Navolgen in langzame wijsheid en vastberaden wil, ziedaar zijn kracht. Hij heeft een sterk ontwikkeld rechtsgevoel en verfoeit het onrecht met alle kracht; vandaar zijn hekelzucht. Hij is geduldig, werkzaam en vlijtig, maar wat peuterig en kleinzielig verslaafd aan bijzaken. Waarheidzoekend ten slotte, trouwhartig, betrouwbaar en solied in al zijn stroefheid. Noch erg vroom, noch erg ongodsdienstig, niet rein van zeden, maar ook niet erg bedorven.

Alleen de dronkenschap is een lelijk volksgebrek gebleven. Ten slotte horen de Hollanders, evenals de Vlamingen bij de Nederlandse stam, niet lief misschien, maar taai (naar van Ginneken).

< >