I. m. (hoeven; -je)
1. Eig. hoornachtige plaat aan het einde van de voet van sommige viervoetige dieren: gespleten en ongespleten hoeven; het paard sloeg met de hoeven op de grond. ➝ paard.
2. Metn. hoefijzer.
3. Metf. hoefmagneet.
II. v. (hoeven; -je) hoeve.