('he:nə) [Hene] provincie in België. Hoofdstad : Bergen.
1. Aardrijkskundig.
Oppervlakte. 3722 km2. Bodem. Heuvelland met de Mont de la Trinité (gemeente Mont-Saint-Aubert) 149 m en de Pottelberg op de noordelijke grens ten oosten van Ronse 157 m; het hoogst ten zuiden van de Samber bij Rièzes 366 m. Vruchtbare kleistreek ten noorden van de Samber. Bevolking. 1.227.000 inw. 326 per km2. Walen, 19.585 (2%) Vlamingen nl. in het Vlaams gedeelte bij Edingen en veel mijnwerkers. Landbouw. Tarwe, rogge, spelt, haver. Nijverheid. Belangrijke steenkolenontginning en metaalnijverheid, glasblazerijen, ontginning van kalksteen (Doornik) en hardsteen of arduin (Ecaussines). Handel.
Hoofdcentrum : Bergen. Administratieve indeling. Zes arrondissementen : Bergen, Zinnik, Doornik, Ath, Charleroi, Thuin.
2. Geschiedkundig. Henegouwen was oudtijds bewoond door de Germaanse Nerviërs, die Julius Caesar, in de Iste eeuw v. K. aan de Romeinse heerschappij onderwierp, en maakte later deel uit van het Frankenrijk en Lotharingen. In de xde eeuw ontstond het graafschap, dat het grootste deel der hedendaagse provincie omvatte. Tweemaal werd het met Vlaanderen verenigd, eerst door graaf Boudewijn VI (I in Henegouwen) die het voor de duur van zijn regering (1051-1071) behield, later door Boudewijn VIII (V in Henegouwen). Deze vereniging duurde tot 1280. Aan Jan van Avesnes viel 1299 ook Holland en Zeeland ten deel. In 1433 moest hertogin Jakoba haar erflanden aan Filips de Goede van Boergondië afstaan. In de XVIde en XVIIde eeuw was Henegouwen een der Zeventien Provinciën der Nederlanden.