('hechtən) (hechtte, heeft gehecht) [hecht]
1. vastmaken, bevestigen : een oranjewimpel aan de vlaggestok –. →: zegel.
2. dichtnaaien : een wonde –.
3. bevestigen, kleven : een etiket op iets –.
4. blijven zitten : de pleister wil niet –.
5. toekennen : (geen) waarde aan iets –; een betekenis aan een gezegde –.
6. waarde toekennen : ik hecht niet aan die voorspellingen.
7. z i c h –, zich door banden van genegenheid, liefde verbinden : zich aan zijn geboorteplaats –; de hond hecht zich aan zijn meester.