(’hansop) m. (-pen) [Hans Soep, naam van een komische toneelfiguur]
I. Eig. potsenmaker.
II. Metn. zijn pak bestaande uit lijf en broek uit één stuk. III. Metf.
1. [Van I] pop gelijk een hansop.
2. [van II 1] dergelijk nachtpakje voor kinderen.