v. (-en; -je) [Fr. ~ sop]
I. Ei., afkooksel van groenten, vlees enz. dat men met een lepel eet : bessen-, bier-, erwten-, groente-, schildpad-, vlees-, wijnsoep ; — met rijst, vermicelli; dunne, krachtige, magere, slappe, vette de is opgedaan. Gez. dat is niet veel -s, van niet veel betekenis; in de zitten, in de verlegenheid ; oude oplepelen, vertellen wat al lang bekend is.
II. Metf. iets van niet veel inhoud of waarde nl.
1. omhaal van woorden ; dat opstel is maar -.
2. zootje ; wat een !
soepachtig ('soepachtәch) bn.
1. op soep gelijkend.
2. van soep houdend: niet zijn.