I. Eig. heining van struikgewas: een dichte ; een van haagdoorn; de snoeien, scheren ; achter de — lopen, heimelijk de school verzuimen. → kap. Syn. heg, heining, hek, omtuining, schutting.
II. Metf.
1. rij van gevormde bakstenen die te drogen staan.
2. rij van tegen elkander geplaatste vlasstengels die moeten drogen.
Gepubliceerd op 30-06-2020
haag
betekenis & definitie