Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Groningen (provincie)

betekenis & definitie

provincie in Nederland. Hoofdstad: Groningen.

1. Aardrijkskundig.

Oppervlakte 2324 km2. Bodem. Laagland. De noordhelft is klei, het zuidwesten en het zuidoosten zand. Bevolking. 427 260 inw. 84 per km2. Landbouw. Na Zeeland de voornaamste landbouwprovincie van Nederland; verbouwd worden vooral: gerst, tarwe, haver, suikerbieten, vlas en aardappelen. Nijverheid. Vooral in de hoofdstad en de veenkoloniën (zuidoosten). Handel. Geconcentreerd in de hoofdstad.

2. Geschiedkundig.

In de oudheid was Groningen door Friezen bewoond. Tijdens de middeleeuwen voerden de Stad Groningen en de Ommelanden een hevige strijd voor de onafhankelijkheid tegen de Hollandse graven en de bisschoppen van Utrecht en werden ze betrokken in de geschillen tussen schieringen en vetkopers. In 1536 werd Karel V als heer van Groningen gehuldigd. In de XVIde en de XVIIde eeuw was Groningen een der 17 Provinciën der Nederlanden. De Stad en Ommelanden sloten zich 1579 bij de Unie van Utrecht tegen Spanje aan; de stad werd 1580 door het verraad van Rennenberg onder de Spaanse heerschappij teruggebracht, doch 1594 door Maurits van Nassau weer met de Unie verenigd. Doorgaans waren de betrekkingen tussen Stad en Ommelanden slecht.

Groningen stond met Friesland en Drente gewoonlijk onder dezelfde stadhouder uit de Friese lijn van het Huis van Oranje. Bij de oprichting van het koninkrijk der Nederlanden werd het provincie daarvan.

< >