Wat is de betekenis van grijns?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grijns

grijns - Zelfstandignaamwoord 1. een vertrekking van het gelaat die boosaardigheid of leedvermaak verraadt "Ja, dat zal wel!" zei hij met een grijns. grijns - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijnzen ♢ Ik grijns...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

grijns

grijns - zelfstandig naamwoord 1. spottende of voldane lach ♢ na zijn overwinning had hij een grijns op zijn gezicht 2. vreemd of grappig vertrokken gezicht ♢ met een ongemakkelijke grijns op zijn gezicht kwa...

2024-04-20
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Grijns

Gerrit (1865-1944), Ned. fysioloog, hoogl. te Wageningen, bekend om zijn onderzoekingen (samen met Eykman) over beri-beri.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Grijns

s., gniis.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grijns

v. (grijnzen), 1. spottend lachende, soms bep. onaangenaam aandoende vertrekking van het gelaat, grijnslach: er kwam een akelige grijns op zijn gelaat; hij keek er naar met een grijns ; 2. (veroud.) mombakkes, masker: een grijns voor het gezicht hebben, (fig.) niet oprecht, niet te vertrouwen zijn : — (dievent.) gezicht;...

2024-04-20
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

grijns

gezicht. Hij gaf de rus een mekajem voor zijn grijns, dat ie tuimelde.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grijns

v. grijnzen (1 onaangename vertrekking van ‘t gelaat; 2 lelijke tronie; 3 mom, toneelmasker, vero.): 1. er kwam een grijns op zijn gelaat; 2. de grijns van een aap; 3. hij behoeft geen grijns, is lelijk genoeg; e. grijns voor zijn gezicht hebben.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

grijns

v. (grijnzen; -je) I. Eig. 1. Algm. onaangename vertrekking op het gelaat : terwijl een van spot zich uitbreidt op zijn wangen. 2. Inz. lachende grijns als uitdrukking van spot : een lach die iets heeft van een -. II. Metn. 1. Veroud. toneelmasker, mombakkes : schrikwekkende grijnzen; een voor zijn gezicht hebben, niet oprecht zijn; geen beho...