I [~ grommen]
1. m. W. g. gramschap, toorn : vol zag hij rond.
2. bn. en bw. (-mer, -st) boos, toornig, verwoed : in -men moede; te moede.
II o. (-men; -metje) [Fr.< Gr. gramma, gewichtje] gewichtseenheid in het metriek stelsel : één is de zwaarte van 1 cm3 zuiver water bij + 4° C.