('gra:ch)
I. bn. en bw. (grager, –st) [~ (be)geren]
1. begerig, naar spijs, hongerig : honger maakt grage magen.
2. begerig : iemand – naar iets maken, – houden.
II. bw. (liever, het liefst)
1. bij voorkeur : – studeren.
2. met genoegen : ik wil het – hebben; heel –; wat –.
Gez. iemand – mogen (lijden), hem goed kunnen zetten; iets – lusten, er veel van houden; wil je een kopje tee? antwoord : graag. Syn. →: bereidwillig.
3. zonder tegenstreven : iets – erkennen. →: geloven.