v. (...heden)
1. Eig. het goed zijn inz. welwillendheid, voorkomendheid: dat is te veel -; met - en niet door dwang of hardheid verkrijgt men het meest; een aanval, bui, luim, vlaag van -; wil u de hebben (om)...; een blijk van Gods -; grote, hemelse -! [ter vervanging van Gods naam] uitroep van verwondering.
2. Metn. blijk van goedheid: al die ...heden komen van mijn tante.