Wat is de betekenis van goedheid?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goedheid

goedheid - Zelfstandignaamwoord 1. de hoedanigheid van het goed zijn De innerlijke goedheid van de mens. Woordherkomst Afgeleid van goed met het achtervoegsel -heid. Antoniemen kwaadaardigheid, slechtheid Verwante begrippen aardigheid, goedhartigheid, vriendelijkhei...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

goedheid

goedheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: goed-heid 1. vriendelijkheid en welwillendheid ♢ op zoveel goedheid had ik niet gerekend! 1. hij is de goedheid zelve [heel vriendelijk en welwillend]...

2024-04-25
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

goedheid

In uitroepen als grote/hemelse goedheid dient goedheid eigenlijk ter vervanging van Gods naam. De betekenis ervan is ‘mijn God!’. zie genadigheid en vergelijk grote genade!; lieve deugd! In de hedendaagse woordenboeken lijkt het erop, dat deze exclamaties niet vóór de 19de eeuw voorkomen. Moment...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

goedheid

welwillende sagtheid.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Goedheid

s., goedens, goedheit, froedens.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goedheid

v. goedheden (braafheid, zachtheid, welwillendheid): dat is te veel goedheid; goedheid des harten; een bui van goedheid; wil u de goedheid hebben?

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goedheid

v. (...heden) 1. Eig. het goed zijn inz. welwillendheid, voorkomendheid: dat is te veel -; met - en niet door dwang of hardheid verkrijgt men het meest; een aanval, bui, luim, vlaag van -; wil u de hebben (om)...; een blijk van Gods -; grote, hemelse -! [ter vervanging van Gods naam] uitroep van verwondering. 2. Metn. blijk van goedheid: al die ......

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

goedheid

v., 1. braafheid, rechtschapenheid; — des harten, oprechte goede gezindheid; 2. zachtheid, zachtzinnigheid; 3. welwillendheid, vriendelijke voorkomendheid: ik bedankte hem voor zijn -; heb de —, wees zo goed; 4. (-heden), blijk van welwillendheid of vriendelijkheid: tante overlaadde mij met —; 5. toegeeflijkheid: hij probeerde...