Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

gloed

betekenis & definitie

m. [gloeien]

I. Eig. hitte: de der zon.

II. Metn.

1. [oorsprong van I] vuur: de niet kunnen blussen.
2. [gevolg van I] afschijnsel van een vurig of lichtgevend voorwerp: de van een brand.

III. Metf.

1. [van II 1]
a. uitstralende kracht: wat een in zijn ogen!
b. bezieling: iets met verdedigen; in geraken.
2. [van II 2]
a. frisse heldere kleur: er ligt een prachtige op dat fluweel; de der nieuwigheid is er af.
b. schitterende schakering: wat een van kleuren.

< >