Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

glas

betekenis & definitie

o. (glazen; glaasje) [~ glad]

I. Eig.
1. doorschijnende, harde en broze stof uit een samenstelling van zand, potas of soda enz. ontstaan: fijn, gekleurd, gemeen, grof -; Boheems, Venetiaans -; van Charleroi; blazen, gieten, slijpen, snijden, spinnen; in, op graveren, schrijven, snijden, tekenen; op schilderen; zo broos, helder, klaar, zuiver als -; blauw, groen, rood -; knappen, kraken, springen als -; gegolfd, geribbeld, mat -; in lood; optisch voor brillen, kijkers enz.
2. Uitbr. vloeibare glasmassa: verwerken.

II. Metn. voorwerp van glas vervaardigd nl.

1. glazen plaat: een gravure achter een toverlantaarn met bijbehorende glazen.
2. vensterruit: de glazen af spuiten, lappen, wassen, zemen; in lood zetten; de glazen ingooien, insmijten, inwerpen; daar heb je het gooien in de glazen, daar is het leventje aan de gang; zijn eigen glazen ingooien, inslaan, insmijten, zijn eigen zaak roekeloos bederven. ➝ boel, gedonder, gegooi, gek.
3. kerkraam: de beschilderde glazen der katedraal.
4. zandloper van glas om de tijd te meten: het is uitgelopen; het keren; het van iemand, iets gaat of loopt uit,verloopt, zijn levenstijd gaat ten einde.
5. a. Scheepst. zandloper die in een half uur uitloopt,
b. Scheepst. tijdruimte van een half uur: ons schip zeilde drie mijlen in acht glazen.
6. a. beker, kelk, roemer van glas om uit te drinken: het -, de glazen ledigen, omslaan, storten, uitvegen, volschenken, vullen; een wijn inschenken; een water, bier; onder een glaasje, glas (wijn) zitten, gezamenlijk drinken: (te) diep, wat veel in het -, in het glaasje of in de kan kijken, zich bedrinken,
b. inhoud van een glas: drink een glaasje met ons op de goede uitslag; een goed, lekker, stevig, stout (wijn); een te veel (op)hebben; van een glaasje, of glas houden; wel een glaasje lusten; zij drinken een -, zij pissen een plas, en laten de zaak zoals zij was; een glaasje van afscheid, vrolijkheid; een glaasje aan of bij de valreep [waaraan men zich op de trap vasthoudt, om het schip te verlaten], als afscheidsgroet, ➝ dronk.
7. schijfje van glas: een nieuw op zijn ➝ horloge laten zetten; een voor een ➝ bril.
8. monocle: met een in zijn oog.
9. lens: een verrekijker met vijf glazen.
10. glazen pijpje op een lamp: het zal springen.
11. weerglas, barometer: het zakte ook.

Enc. Wanneer de samenstellende grondstoffen der glasmassa goed gemalen en gemengd zijn, wordt deze in de glasoven gebracht, die door gas tot circa 1000 ➝ C. verhit is. Uit de oven neemt de glasblazer met zijn glaspijp een hoeveelheid gesmolten glas om er holglas d. i. flessen, glazen, buizen en cilinders van te blazen. Van die cilinders wordt vensterglas gemaakt door ze in de lengterichting met een diamant door te snijden en ze onder verhitten uit te strekken tot vlakke platen. Vensterglas wordt ook machinaal verkregen. Flessen blaast men in een vorm, maar zij kunnen ook in grote hoeveelheden machinaal vervaardigd worden.

Spiegelglas wordt gegoten en gewalst, stoppen, bakjes enz. geperst. Als laatste bewerking worden de glazen voorwerpen geslepen om ze een mooier voorkomen te geven of om versieringen er op aan te brengen. De voornaamste produktielanden voor glas zijn: de Verenigde Staten, Duitsland, Tsjechoslovakije, Frankrijk, Groot-Brittannié, België (Val St.-Lambert).