Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

gips

betekenis & definitie

o. (-en) [Perz. Ar. pleister]

1. Eig. witte, zachte, glinsterende delfstof bestaande uit zwavelzure kalk: wordt gebruikt voor afgietsels, stukadoorswerk en heelkundige verbanden; vindplaatsen van zijn Juragebergte, Vogezen, Harz, Thuringen.
2. Metn. met water gemengd gipsmeel.

< >