Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

gewricht

betekenis & definitie

(gә'vricht) o. (-en: -je) [msch. ~ wervel]

1. Eig. beweegbare verbinding van twee beenderen: het van de schouder; pijn in de -en; draai-, kogel-, scharniergewricht.
2. Metf. overgang: een van tijd. Ene. Een gewricht bestaat uit een uitholling, de gewrichtspan, waarin het uiteinde van het andere been, het gewrichtshoofd past. Het is omgeven door de gewrichtsbeurs, een zak van sterk, taai en veerkrachtig bindweefsel, de voortzetting van het beenvlies. De oppervlakten, die bij de beweging over elkander schuiven, zijn met een laagje kraakbeen bedekt, zodat zij glad zijn, en zonder wrijving bewegen.

Bovendien scheiden klieren in de beurs een slijm, het gewrichtssmeer of het gewrichtsvocht, af, dat de beweging nog verzacht. Wanneer het hoofd niet meer in de pan past, is er ontwrichting; een verstuiking is een kortdurende verwijdering, waarna de beenderen terugkeren in de oorspronkelijke stand.