(gә'wordәn) (gewerd, is geworden)
1. te beurt, ten deel vallen: die gunst is hem -.
2. ter hand komen: uw brief is mij -; iemand iets doen -.
3. klaarkomen: niet met iemand, iets kunnen -.
4. zijn gang gaan: laat hem maar -.
5. terechtkomen: wat zal van iemand, iets -?