(gə'touw) o. (-en) [Mned. tou d.i.] gereedschap nl.
1. gareel: in ’t gespannen; in ’t zijn, druk bezig zijn.
2. toestel om te weven : weefgetouw. Gez. het (stuk) gaat van het -, het is gereed; op het staan, ook Fig. in bewerking zijn; op het (ge)touw zetten, ook Fig. in bewerking nemen.