Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Friesland

betekenis & definitie

('fri:s) provincie in Nederland. Hoofdstad : Leeuwarden.

Friesland heeft 1 stad met meer dan 50.000 inw. : Leeuwarden; 15 gemeenten met 10–25.000 inw. : Herenveen, Oosterland, Weststellingwerf, Smallingerland, Tietjerksteradeel, Sneek, Achtkarspelen, Ooststellingwerf, Dantumadeel, Wonseradeel, Wymbritseradeel, Menaldumadeel, Harlingen, Kollumerland, Haskeerland.

De kust van Friesland is door stevige dijken beschermd tegen de zee, waar eilanden als Schiermonnikoog veel natuurschoon bieden. Ook kunstmonumenten treft men in de provincie aan o. a. de Waterpoort te Sneek, de toren Oldenhove en de Kanselarij te Leeuwarden, het stadhuis te Bolsward en het stadhuis te Franeker. De Friese meren zijn beroemd om hun schilderachtigheid en de Friese boerderijen om hun reinheid.

1. Aardrijkskundig.

Oppervlakte. 3343 km2. Bodem. Laagland : het noorden is klei, het midden laagveen, het oosten zand. Bevolking. 427.768 inw. die naast Fries, ook Nederlands spreken en voor 9/10 protestant zijn; 128 per km2. Landbouw. Op de klei : tarwe, haver, gerst, suikerbieten, peulvruchten, vlas en cichorei; op de zandgrond : rogge en aardappelen; het midden is grasland met veeteelt.

Nijverheid. Van weinig omvang. Handel. Centrum voor het binnenland : Leeuwarden; uitvoerhaven : Harlingen.

2. Geschiedkundig.

In de oudheid woonden de Friezen aan de Noordzeekust tussen de Rijn en de Eems, in de middeleeuwen hadden ze zich uitgestrekt in het oosten tot aan de Wezer, in het westen tot aan het Zwin. Men onderscheidde toen : West-Friesland, tussen Zwin en Zuiderzee; Midden-Friesland, tussen Zuiderzee en Lauwerszee; Oost-Friesland, tussen Lauwerszee en Wezer. Veel geloofsverkondigers o. a. Willibrord en Bonifatius predikten er het kristendom in de VIIIste eeuw. Niettegenstaande de pogingen van de Romeinen in de Oudheid, en van de Franken in de middeleeuwen om ze te onderwerpen, bleven de Friezen feitelijk onafhankelijk. In de XIVe eeuw werd het land geteisterd door de partijoorlogen der Schieringers en Vetkopers.

Eerst in 1524 kon Karel V, na een lange strijd, zich heer van Friesland noemen. Ten tijde der Kerkhervorming ontstond er de sekte der doopsgezinden, die sinds 1537 door Menno Simonsz werden geleid. In de XVIde en de XVIIde eeuw was Friesland een der Zeventien Provinciën der Nederlanden, ofschoon het, na de afzwering van Filips II van Spanje, zijn eigen Oranjestadhouders behield tot 1747.

Stadhouders van Friesland

1. Willem Lodewijk 1584
2. Ernst Casimir, broeder v. 1 1620
3. Hendrik Casimir I < 2 1632
4. Willem Frederik < 2 1640
5. Hendrik Casimir II < 4 1664
6. Jan Willem Friso < 5 1696
7. Willem IV < 6 1711

.

< >