(’frans) m.
1. (Fransen) inboorling, man afkomstig uit Frankrijk.
2. fransman (-s) Vlaming die in Frankrijk seizoenarbeid gaat verrichten.
Enc. De Fransman is uiterlijk beleefd en elegant, beweeglijk, licht, ijdel, prikkelbaar en belust op pret en avonturen. Hij onderscheidt zich meer door zijn tintelende geest en slagvaardigheid, dan door diepte van opvatting of gemoed, en weet alles helder en aantrekkelijk voor te stellen.