v. op Franse bodem ontstane kunst, sinds de vorming der Franse natie.
1. Bouwkunst. Eerst ontwikkelde zich de Romaanse kerkbouw, vertegenwoordigd door O.-L.-V. te Clermont-Ferrand, St.-Front te Périgueux, de katedraal te Angoulême, O.-L.-V. te Poitiers, de Drieëenheidskerk te Caen. In de XIIde eeuw vertoont zich de vroeggotiek in de katedralen te Parijs, Bourges, Laon, Chartres. De XIIIde is het tijdperk der hooggotiek met de katedralen te Reims. Amiens, Beauvais, Chartres, Roeaan en de Slotkapel van Lodewijk de Heilige (Ste Chapelle) te Parijs, terwijl de laatgotiek (XVde eeuw) vooral werd toegepast bij de wereldlijke gebouwen: paleis van justitie te Roeaan, stadhuizen te Atrecht en te Compiègne. Aan het einde der XVde eeuw kreeg de uit Italië ingevoerde renaissance vaste voet; zij uit zich vooral in de wereldlijke gebouwen. Tot de vroegrenaissance (eerste helft der XVIde eeuw) behoren de kastelen van Chambord en Blois, tot de hoogrenaissance (tweede helft der eeuw) het Oud-Louvre, waaraan LESCOT arbeidde, en de Tuilerieën door DELORME te Parijs. Tegen de uit Italië ingebrachte barok (Lodewijk XIVde-stijl) kwam in de XVIIde eeuw het klassicisme op (Dom der Invaliden door J. H. MANSARD en Panteon door SOUFFLET te Parijs). In de XVIIIde eeuw overheerst het rococo (Lodewijk XVde-stijl) vooral als inwendige versieringsstijl. Hiertegen traden, aan het einde der eeuw, PERCIER en FONTAINE op met de empirestijl (Madeleine, triomfbogen van het Carrousel en van l’Étoile te Parijs). VIOLLET LE DUO bracht de gotiek opnieuw in ere (Ste-Clotilde te Parijs) doch men gaf weldra opnieuw de voorkeur aan klassieke vormen, nu eens streng (Ste-Geneviève-biblioteek te Parijs) dan weer weelderig behandeld (School van Schone Kunsten, Grote Opera door GARNIER te Parijs).
2. Beeldhouwkunst. In de XIIIde eeuw bracht de gotiek meesterlijke scheppingen voort, die aan de Oudgriekse herinneren o. a. de beelden van de portalen der katedraal te Reims en de Kristus (Beau Dieu) aan het middenportaal van die te Amiens. In de XIVde eeuw werkte de Nederlander SLUTER te Dijon. Sinds de XVIde eeuw deed de invloed der renaissance (GOUJON) zich gelden. PUGET en GIRARDON behoren tot de beste meesters der XVIIde, PIGALLE, FALCONET en HOUDON tot die der XVIIIde eeuw. In het begin der XIXde overheerst het klassicisme. De modernen zijn meer realist. Onder hen zijn te noemen: BARYE, RUDE, CARPEAUX, DALOU, FRÉMIET, RODIN, MERCIÉ, BARTHOLOMÉ, DUBOIS, BOURDELLE.
3. Schilderkunst. De Franse schilderkunst der XVde eeuw is nauw verwant aan de Vlaamse en vertegenwoordigd vooral door MARMION en FouQUET. Uit de XVIde eeuw zijn, buiten de werken der uit de Nederlanden afkomstige gebroeders CLOUET, weinig schilderijen bewaard. In de XVIIde eeuw is de Italiaanse invloed overheersend. De voornaamste schilders van dat tijdperk zijn: COUSIN, VOUET, LEBRUN, LE SUEUR, MIGNARD, POUSSIN, LORRAIN, RIGAUD. De XVIIIde eeuw is gekenmerkt door een teatrale, ledige, opgesmukte kunst, die zich uit in de werken van WATTEAU en zijn navolger LANCRET, van BOUCHER, FRAGONARD, CHARDIN, GREUZE. Op het einde der XVIIIde eeuw treedt het klassicisme op, vertegenwoordigd door DAVID, GÉRARD, PRUDHON, GROS, INGRES. GÉRICAULT bracht meer leven en beweging, en zijn leerling DELACROIX werd het hoofd der romantische school (± 1830) waartoe ook DELAROCHE, SCHEFFER en HÉBERT behoren. Bij hen sloten zich aan CHASSÉRIAU, VERNET, RAFFET, DECAMPS, FROMENTIN, MEISSONIER en DETAILLE. Tegen de verfijnde en overdreven richting, die de romantiek had voortgebracht, kwam de school van Barbizon op: T. ROUSSEAU, DUPRÉ, MILLET, COROT, TROYON, BONHEUR, DAUMIER. Een bekend tekenaar uit deze periode is DORÉ. Van de moderne schilders noemen wij: COURBET, RENOIR, DEGAS, SISLEY, MANET, BESNARD, CAZIN, BAUDRY, BONNAT, PUVIS DE CHAVANNES, MAREAU, CÉZANNE. SIGNAC, MOREAU MATISSE, GAUGOUIN, H. ROUSSEAU.