Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Floris van Holland

betekenis & definitie

i’flo:ris) vijf graven o. a. V. 1256-1296, eerst onder voogdijschap van zijn oom en van hertog Hendrik III van Brabant, trad ± 1268 in het huwelijk met Beatrix, dochter van Gwijde, graaf van Vlaanderen, onderwierp de Westfriezen.

Toen koning Edwax’d I van Engeland, de hand van een dochter van graaf Gwijde vroeg voor zijn zoon, en de Engelse wolstapel van Dordrecht naar Brugge en Mechelen werd verplaatst, sloot Floris 1296 een verbond met koning Filips IV van Frankrijk. Daar hij ook de lagere volksklassen tegen de geweldenarijen van de adel beschermde, stond deze tegen hem op en verbond zich met de Vlaamsgezinde partij in Zeeland. Toen zij Floris wilden oplichten om hem naar Engeland te voeren, kwam het volk hem te hulp, maar hij werd te Muiden door Gérard van Velzen vermoord. Floris leidde een losbandig leven, maar onderscheidde zich door een ridderlijke aard, beschermde kunsten en wetenschappen en was de afgod van de burgerstand, „der keerlen god”. * Holland, florissant (floris'sant) bn. en bw. (-er, -st) [Fr. < Lat. flos, bloem] 1. bloeiend : een -e stad. 2. in bloeiende gezondheid : er uitzien. florist Ulo’rist) m. (-en) [ < Lat. flos, floris, bloem] hij die zich met bloemen bezighoudt ni. 1. bloemkweker. 2. bloemschilder. 3. bloemenvriend. 4. kunstbloe menmaker. [ten : een onderzoek

< >