(filip'pinə) v. (-s) [Dui. vielliebchen. allerliefste]
I. Eig. amandel met twee pitten, waarvan twee personen er elk een opeten, onder het maken van een of andere afspraak [oorspronkelijk : met „dag filippien” begroeten] met de voorwaarde, dat degene, die het eerst in gebreke blijft, de ander een geschenk zal geven.
II. Metn.
1. die afspraak : een aangaan.
2. persoon met wie men zulk een afspraak heeft: zijn verliezen.
III. Filippine gemeente in Zeeland 1236 inw. Landbouw, visserij.