('e:vәn) o. [even, gelijk + (ge)wicht]
I. Eig.
1. toestand waarbij het gewicht, aan beide zijden van een balans, gelijk is: in brengen, houden.
2. Uitbr. in de natuurkunde, toestand waarin een lichaam verkeert, doordat verschillende daarop werkende krachten, elkander opheffen: in zijn, houden; het, zijn bewaren, verliezen; standvastig of stabiel -; onstandvastig of labiel -; ➝ onverschillig -.
II. Metf.
1. toestand van gelijkheid: tussen ontvangsten en uitgaven.
2. toestand van overeenstemming tussen neigingen en vermogens: een mannelijk karakter, waarvan het gezonde zich nooit verbrak.
3. toestand van rust waarin, van verschillende krachten, geen de andere overtreft: het op staatkundig gebied verbreken, herstellen.