Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

eter

betekenis & definitie

I. o. (-s)

1. Algm. hij die eet.
2. Inz. hij die duchtig kan eten: wat een -! zo'n merkt men in de pot.

II. m. [Gr. aither, bovenlucht]

I. Oudh. door de goden ingeademde hemellucht.

II. Tgw.

1. Natk. denkbeeldige, uiterst fijne, veerkrachtige en alles doordringende stof, aangenomen ter verklaring van de overbrenging van licht, warmte, elektriciteit enz.
2. Geneesk. kleurloze, aangenaam riekende, zeer beweeglijke en ontvlambare vloeistof, uit alkohol en zwavelzuur bereid, en als bedwelmmiddel gebruikt bij kleine operaties.