('ə:dən)
1. (Frederik van) Nederlands letterkundige, ° 3 mei 1860 te Haarlem, vestigde zich als arts te Bussum; trachtte zijn kommunistische gemeenschapsidealen te verwezenlijken door het stichten der kolonie Walden bij Bussum. doch zonder sukses; werd 1922 katoliek en ✝ 16 juni 1932 te Bussum. Hij is een der oprichters van de Nieuwe Gids, waarin hij zijn meest bekende boek De Kleine Johannes (1886) publiceerde. Het vervolg daarop De Kleine Joannes II (1905) en III (1906) werden minder gewaardeerd. Verder dichtte hij o. a. Ellen (1889), De Broeders (1894), Lioba (1897), Van de vassielooze Lelie (1901). In De Kleine Johannes schildert van Eeden de langzame ontwikkeling van de kinderziel, eerst door het geheimzinnige dat spreekt uit de natuur, dan door de begeerte om te weten, tot aan de jongelingsperiode, waar men tot het inzicht komt van het ware doel des levens. Alles in dat boek is rustig en helder, eenvoudig stil verteld, zonder iets onechts of enige aanstellerij.
2. (Jan Baptist Van den) Vlaams musicus, ° 24 dec. 1842 te Gent, 1878 bestuurder van de Muziekschool te Bergen (Henegouwen), waar hij 4 apr. 1917 ✝ komponeerde de opera Rhena, oratoria o. a. Jacob van Artevelde, Brutus; kantaten o. a. De Noordzee. Zes Nederlandsche Volksliederen enz.