('e:dəl) m. (...stenen) zeldzame steen, die zich door fraaiheid van kleur of kleurloosheid, door glans, doorzichtigheid en hardheid onderscheidt. Enc. Bij de oude volken, de Indiërs, de Assyriërs, de Babyloniërs en de Egyptenaren werden de edelstenen als sieraden, maar ook als geneesmiddelen en dragers van geheimvolle krachten gebruikt.
In de Oudheid bracht men ze in verband met de twaalf tekens van de dierenriem; in de middeleeuwen, met de twaalf apostelen en thans nog, als maandstenen, met de twaalf maanden van het jaar. Natuurlijke edelstenen vindt men in Indië, Ceylon, Kaapland en Brazilië. De stenen worden in verschillende vormen geslepen o. a. de briljantvorm. de rozetvorm, de trapvorm, de tafelvorm enz. Zij worden gezet in een metalen omhulsel, zo dat alleen de voorvlakte zichtbaar is, of ook wel ajour. De waarde is afhankelijk van de graad waarin de edele eigenschappen er in voorkomen; de eenheid hiervoor is het karaat (205 mg). Men onderscheidt edelstenen, halfedelstenen en doubletten.
Onder de edelstenen zijn tegenwoordig diamant en smaragd het kostbaarst. Ook paarlen, die echter van dierlijke oorsprong zijn, worden veel als juwelen gebruikt. Kunstedelstenen of valse edelstenen worden vervaardigd van glas, waaraan men. op een hoogst misleidende wijze, het voorkomen van echte stenen weet te geven o. a. door het toevoegen van lood. waardoor zij sterk lichtbrekend worden.