('ɛcho) (-’s; echootje) [Gr. écho]
I. Eig. geluidsweerkaatsing door muren, rotsen, boswanden of wolken : beroemd is de van Muiderberg (gemeente Muiden); geen geven, ook Fig. niet antwoorden.
II. Metn.
1 .plaats waar men een echo kan horen.
2. Echo in de Griekse mytologie, nimf die door de jager Narkissos verstoten, tot steen werd; alleen haar stem bleef zij behouden.
III. Metf. 1. uiting die een andere herhaalt: een van een geleerde.
2. hij die iemands woorden enz. herhaalt : iemands zijn.