Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

druppel

betekenis & definitie

m. (-s; -tje)

I. Eig. afgescheiden bolvormig vochtdeeltje: de regen valt bij -s; zijn laatste bloed veil hebben voor ...; de die de beker doet overlopen. Gez. een in de oceaan, een niet noemenswaardige kleinigheid; op elkaar (ge)lijken als twee -s water, zeer sterk; tussen de -s door, met waarneming van de gunstige omstandigheden. -

II. Metn.

1. meestal mv. geneesmiddel dat bij druppels wordt gebruikt: hij moet -s innemen.
2. borrel: een brandewijn.

III. Metf. zeer kleine hoeveelheid; een gezond verstand; geen -, niets.

< >