(dra:k) m. draken) [Lat. draco]
I. Eig. fabelachtig monster, meestal in de vorm van een geschubd roofdier, met twee of vier klauwen, een van een kam voorziene kop, een spitse tong en een lange staart : St. Joris met de -, naar de stekende; vandaar : de met iemand steken, met hem spotten.
II. Metf.
1. Draak, sterrenbeeld in de vorm van een draak.
2. Wapenk. op de draak gelijkend wezen met vlerken : de Chinese -.
3. vliegende draak.
4. duivel : de oude -.
5. lastig onuitstaanbaar mens zij is een voor haar dienstboden.
6. toneelstuk met overdreven en op effekt berekende taferelen : dat stuk is een echte -.
7. wat lelijk is in zijn soort inz. van dameskleding : een van een hoed.
III. Metn. vlieger met een draak (II 2) : de jongens staken de lucht vol kleurige draken.