I. ('do:r) (trok, trokken door; heeft doorgetrokken)
1. met (meer) kracht trekken ; je moet nog tot het touw spant.
2. (ook : is) (op een tocht, mars) er doorheen trekken : -de reizigers.
3. door een laag dringen : iets tegen het van de vochtigheid beschermen.
4. in dezelfde richting verder voortzetten : een lijn. een weg -.
5. natrekken met behulp van kalkeerpapier : een tekening -.
6. door trekken doen breken : een touw -.
II. ('trekken) (doortrok, doortrokken; heeft doortrokken) doen trekken in alle delen ervan : papier met olie doortrokken; een kunst, van volksgezindheid doortrokken.