I. ('do:r) (schoot, schoten door; heeft doorgeschoten) aanhoudend schieten: zij bleven maar -.
II. ('schi:'tən) (doorschoot, doorschoten; heeft doorschoten)
1. met een schot doorboren.
2. tussen elke twee bladen van een boek, een blad wit papier aanbrengen: een doorschoten eksemplaar.