('do:r) (brak door, doorgebroken)
I. (heeft) door druk in tweeën verdelen: een stuk → dam.
II. (is)
1. door druk een opening krijgen: de dijk brak door.
2. door de linie der verdedigers gaan: de vijand is doorgebroken.
3. door de lucht, de wolken, de nevels heen stralen: de zon zal wel -.
4. door het tandvlees komen: zijn tandjes willen niet -.